Het is net echt

Op 16 december verzorgde MIES het voorprogramma bij de theatervoorstelling Staat van Geluk. Onder leiding van Lykle de Vries spraken Jan Willem Wennekes (MIES), Vincent Ariëns (Seats2Meet) en Luchien Karsten (emeritus hoogleraar bedrijfskunde) met elkaar en met het publiek over de veranderende rol van werk in ons leven. Ter voorbereiding op het gesprek heeft Luchien zijn gedachten over het onderwerp ook op papier gezet. Deze volgt hieronder; wij vonden hem te mooi om voor ons zelf te houden.

HET IS NET ECHT

Gastbijdrage van prof. dr. Luchien Karsten

Het thema van vanavond in het Grand Theatre is: “De toekomst van werk en inkomen in onze samenleving”. Om daarop een antwoord te vinden, moeten we terug in de tijd om te begrijpen aan wat voor processen de samenleving onderworpen is en in hoeverre dat het karakter van arbeid verandert.

Er is de laatste tijd weer veel gesproken en geschreven over het basisinkomen. Het blijkt een ingewikkelde discussie over de relevantie van arbeid, haar betekenis etc. De Engelse hoogleraar Guy Standing heeft in zijn A Precariat Charter (2011) er op gewezen dat er een opkomend precariaat is dat bestaat uit mensen zonder vaste baan, zonder andere inkomsten dan hun loon, levend op de rand van schulden en zonder recht op ondersteuning van de overheid. Deze groepering is gevoelig voor populisten die inspelen op angsten en onzekerheden. Om ons te beschermen tegen de nachtmerries die dat genereert, pleit hij voor een universeel basisinkomen. Experimenten die hij op dat terrein heeft uitgevoerd tonen aan, dat mensen met een basiszekerheid weer zeggenschap over hun tijd krijgen en dat het hen stimuleert meer tijd te besteden aan zorg, reparaties en onderhoud; werk dat middelen behoudt in plaats van ze uit te putten. Zij worden weer actief en vinden meestal weer op succesvolle wijze werk. Dwang om te solliciteren en de permanente controle op wat ze doen, vallen weg.

Recentelijk hebben vader en zoon Skidelsky in Hoeveel is genoeg (2012 )er op gewezen, dat “een basisinkomen mensen er niet van zal weerhouden om net zo hard en lang te werken als ze willen, maar dan zonder urendwang” (pag. 279). Hoewel het nog wel enige tijd kan duren voor er een basisinkomen is gerealiseerd , kunnen we ondertussen wel wat uitgebreider stil staan bij die urendwang .

Mijn aandacht gaat in dit debat vooral uit naar de vraag in welke mate het belang van arbeid voor het vormgeven van de samenleving kan worden verminderd door de tijd die we eraan besteden te reduceren. Ik ga dus niet uitweiden over een ethische of inhoudelijke discussie over de betekenis van arbeid. Vaak wordt daarbij de angst geventileerd voor de nieuwste technologische ontwikkelingen, zoals recentelijk de sterrenkundige Steven Hawking nog maar eens deed die zijn zorg uitte over de gecombineerde inzichten uit de hersenwetenschap en de computer techniek. Deze zorg is van alle tijd in de zin dat sinds de Eerste Industriële Revolutie er altijd sprake is geweest van angst voor nieuwe technologische ontwikkelingen en het verdwijnen van banen .Zo denkt men momenteel dat de robots al het werk gaan overnemen. Dat deed Minister Asscher ook toen hij sprak over de robots die de arbeidsmarkt gaan veroveren, want die zijn “goedkoper, snel, nooit ziek, werken 24 uur per dag, vragen niet om loonsverhoging, worden niet vertegenwoordigd door vakbonden en staken”. Deze angstmakerij lijkt me overdreven.

Ik zal een pragmatische insteek nemen, namelijk wat gebeurt er met arbeid als wij die in de tijd steeds verder reduceren. Recentelijk heeft de Stichting Toekomstbeeld der Techniek(STT) een Horizonscan 2050 gepubliceerd waarin een team van toekomstverkenners ervan uitgaat dat men in 2050 nog maar een 24-urige werkweek heeft. Dat is een uitdagende visie, die vele historische analogieën heeft. Daarbij is nooit aan het principe getwijfeld dat werken meer is dan een inkomen. Een baan geeft sociale contacten, structuur, voldoening, kansen op ontplooiing en zelfwaardering. En een baan geeft zekerheid, zeker als dat werk ook genoeg loont. Maar als die te werken uren steeds meer afnemen wat blijft er dan nog over van de koppeling tussen arbeid en het vinden van een eigen identiteit via de arbeid. Is dat niet aan een herdefinitie toe ?

Utopia

De Skidelskys (2014, 67) roepen in herinnering dat Thomas More in 1516 in zijn Utopia al repte van een werkdag van 6 uur. Hij zei ook dat als er genoeg wordt geproduceerd de arbeidstijd nog verder verkort kan worden. Utopia was een kritiek op de gildemeesters in de Zuidnederlandse textielwerkplaatsen, waar klokken waren geïnstalleerd om wevers lange werkdagen te laten maken. Er was in die tijd nog weinig sprake van technologische ontwikkelingen, het ging over de macht of de tijdsdwang die de gildemeesters begonnen uit te oefenen.

Tijdscontrole

Gedurende de Eerste Industriële Revolutie, rond 1800, werd dat vraagstuk van de arbeidstijd veel prangender. In de opkomende textielindustrie werd dankzij de beschikbaarheid van kolen en de uitvinding van het gaslicht het productieproces met behulp van stoommachines gemechaniseerd. Fabrieksarbeiders werden gedwongen lange werkdagen te maken. Textielarbeiders in Engeland kwamen in opstand, eisten verkorting van de arbeidstijd en staakten voor dat doel. De achturige arbeidsdag werd het ideaal, maar bij de textielbaronnen vond deze eis nauwelijks gehoor. In Lyon staken de textielarbeiders hun klompen (sabots) in de gemechaniseerde weefgetouwen. Sabotage werd sindsdien een protestbeweging tegen de mechanisering. In Engeland vond iets dergelijks plaats in de Luddieten-beweging.

Rond 1900 wordt in Amerika steenkool vervangen door olie en wordt het gaslicht vervangen door elektriciteit, waardoor de mechanisering verder doorzette met als gevolg fabrieksprocessen die leiden tot massaproductie. Dat werd vooral goed zichtbaar in de auto-industrie. De auto met zijn op olie draaiende verbrandingsmotor is het karakter van de nieuwe vervoersmogelijkheden gaan bepalen. In die tijd werd de visie van grootschaligheid het dominante beeld van de moderne productie met kosten besparende technieken. Allerlei productiepraktijken werden geconcentreerd in conglomeraten die uitgroeiden tot multinationals, waar gestandaardiseerde productieprocessen tot massaconsumptie leidden. De vakorganisaties mobiliseerden de arbeiders om als massa te strijden voor de achturendag die er in 1918 inderdaad via wetgeving kwam. Dat is nu bijna 100 jaar geleden. Het effect ervan was dat de verkorte werkdag de technologische ontwikkeling verder aanjoeg. Managers werden aangesteld om efficiëntieverbeteringen door te voeren. Telefonie en radio vergemakkelijkten de communicatie en de luchtvaart industrie is de vervoersmogelijkheden gaan verbeteren. In de jaren 1960 maakte de automatisering de weg vrij voor verdere arbeidstijdverkorting: de vrije zaterdag kwam in het verschiet en de werkdag werd terug gebracht tot 40 uur.

Digitalisering

Vanaf de jaren 1980 is digitalisering van communicatie en transport – mede dankzij de introductie van de container – de grote aanjager geworden van de Derde Industriële Revolutie. We zien nu ook spectaculaire ontwikkelingen in de energiesector. Volgens de Amerikaanse onderzoeker en adviseur Jeremy Rifkin gaat dit dankzij een reeks innovaties op het gebied van zonne- en windenergie en meer kleinschalige voortbrenging van energie ook tot een ecologische revolutie leiden met enorme energie-efficiëntie. Dat zal er toe leiden dat onze visie op het belang van grootschaligheid gaat veranderen. Alleen weten we nog niet wat daarvoor in de plaats komt.

Robotisering kan ons ontlasten van vervelend werk en ons het vermogen terug geven om ambachtelijk bezig te zijn, controle uit te oefenen en in geval van fouten corrigerend in te grijpen in het werk op basis van ons gezond verstand. Zo verliest de mens niet de vaardigheid om in te grijpen als het nodig is. Geen enkele machine, zelfs een robot niet, kan improviseren en als zodanig kan de machine – de robot – nooit de menselijke intelligentie voorbij streven, hoewel de ‘Singularity-adepten’ zoals Vernor Vinge en Raymond Kurzweil daarvan overtuigd zijn.

We zijn nu ongeveer 20 jaar bezig tussen markt en staat een vorm van flexibilsering te vinden die het gehele productie-, vervoers- en communicatie wezen op de kop zet. De globalisering drukt ons in de richting van een 24- uur economie die 7 dagen in de week draait. Nederland heeft een hoge arbeidsparticipatie, rond de 75 procent, maar we werken ook het kortste aantal uren, gemiddeld 30.5 uren per week en 1380 uur op jaar basis. In Korea is dat 2090 op jaarbasis. Toch voelen we nog steeds die tijdsdwang.

Tijdsdwang

Wij zouden van die kortere arbeidstijd kunnen genieten als we tijd voor onszelf claimen en niet ons laten beheersen door die tijdsdwang. Onderzoekers hebben in het Journal of Personality and Social Psychology (2014) laten zien dat mensen die hun dag naar de klok indelen hun leven meer laten bepalen door dingen die buiten hun eigen controle liggen. Daar zullen we toch ook iets aan moeten doen. Boeken zoals van Joke Hermsen Stil de Tijd (2009) en Koen Haegens Neem de Tijd (2012) en Gerhard Hormann Het nieuwe nietsdoen (2014) zijn een pleidooi om ons bewust te zijn van de manier waarop we die tijdsdwang in onze cultuur hebben verankerd zonder ons af te vragen of er ook een andere manier is om met tijd om te gaan.

We zullen ons teweer moeten stellen tegen de management-ideologie, die is ontwikkeld tijdens de Tweede Industriële Revolutie. De Amerikaanse econome Juliet Schor heeft in haar boek The Overworked American (2008) erop gewezen, dat het de druk van de concurrentie en de slechte bescherming van de rechten van de werknemers zijn geweest, die de werkgevers en managers er toe heeft aangezet om hun vaste werknemers sinds de jaren 1970 meer uren te laten maken in plaats van het werk over meer werknemers te verdelen, want dan zouden ze meer geld kwijt zijn aan opleidingen en trainingen en aan managers die die al die extra werknemers moeten controleren. En zo hielden zij een ideologie in stand van lang en veel werken zonder enige redelijke inkomens verbetering. Flexibilsering heeft geleid tot apartheid: de vaste medewerker krijgt meer betaald en heeft recht op van alles en nog wat, de tijdelijke arbeidskracht heeft het nakijken. Flexwerkers – momenteel rond het 30 procent van de Nederlandse beroepsbevolking – vinden waarschijnlijk nooit meer een vaste baan. En dat gaat ten koste van solidariteit. Zelfs het arbeidsmarktbeleid van de Europese Unie is gericht op een dergelijke flexibilisering. Maar dan rijst de vraag hoe mensen nog als volwaardige burgers deel kunnen uitmaken van onze maatschappij.

Maar je kunt flexibilisering ook anders interpreteren en het zien als een recht om zelf te bepalen hoeveel uren je wilt werken als individu. Zzp’ers zijn daarvan een voorbeeld, alleen hun arbeidsrechten moeten beter beschermd worden. Dan kunnen we ons teweer stellen tegen de urendwang. Natuurlijk zullen we dan ook iets moeten doen aan herverdeling van werk, want het kan niet zo zijn dat met een kortere arbeidsdag niets wordt gedaan aan de verdeling van taken en verantwoordelijkheden. Dan breekt ook de tijd aan om verder te weken aan vormen van samenwerking die Stephen Marglin in The Dismal Science (2008) heeft omschreven als commons: allerlei coöperatieve vormen die zich nu tussen markt en staat aandienen als instituties van collectieve actie die we ook vroeger hebben gekend in de periode van 1880-1920 en bekend staat als de coöperatieve beweging. Het gaat om zelforganisaties met een kleinschalig karakter die uitgaan van het aangaan van sociale samenwerkingsvormen, hoge participatie van de leden en onderling kennis delen en communiceren en niet van concurrentie die door de ideologie van het vrije marktdenken zo wordt verheerlijkt. Commons of “gemeengoed” richt zich op gezamenlijk beheer van wijken, volkstuinen, zorgcoöperaties, lokale groene stroomleveranciers, gemeenschappelijke visgronden, maar ook zoiets als Linux dat een digitale common vormt. Er vindt hier een transitie plaats die onze opvattingen over het functioneren van staat en markt ook gaat beïnvloeden .

Tot slot

Door de druk op te voeren om met arbeidstijdverkorting door te gaan zal vanzelf ook de discussie worden aangezwengeld over de vraag wat we met arbeid en werk in de toekomst willen. De Franse econoom en voormalig adviseur van president François Mitterand, Jacques Attali, schreef in Le Monde van 17 september 2014, dat de grootste schaarste voor de mens de tijd is. Dus de enige echte koers voor links is om aan een ieder de vrijheid te geven om met zijn tijd naar eigen inzicht om te gaan. Juist om er een goede tijd van te maken. (”L’ultime rareté de l’homme , c’est le temps .Donc la vraie dimension de la gauche, c’est de donner à chacun la liberté d’usage de son temps. Pour en faire du bon temps.”)